Overige nieuws

Hein Wiedijk, klarinettist Concertgebouworkest: ‘Je moet je toch niet vervelen?’

(of lees het artikel in originele opmaak, als PDF)

We treffen klarinettist Hein Wiedijk in een rustige periode. Althans, dat zegt hij zelf. Hij is net terug van een tourneereis in Oost-Azië met het kamermuziekgezelschap Camerata RCO, houdt zich bezig met zijn eigen platenlabel en is ook weer aan de bak voor zijn vaste werkgever, het Concertgebouworkest. Voor een repetitie met de leden van Camerata heeft hij thuis in Amsterdam Oud west begin februari tijd om bij de warme houtkachel en de klanken van een strijkkwartet van Beethoven De Klarinet bij te praten over zijn veelzijdige activiteiten. Actie, en lekker doorpakken, dat lijkt zijn rode draad. Dat moet ook wel, want het is een druk en levendig bestaan daar in huize Wiedijk. Zijn vrouw Annebeth Webb, is violiste in het Concertgebouworkest en samen hebben ze vier kinderen (6-12) die allen van heel jongs af aan viool spelen.

Zelf kreeg Hein Wiedijk (53) van huis uit zeker ook klassieke muziek mee. Zowel zijn vader als moeder luisterden het graag, maar: speelden zelf niet. Zijn broertje ging op vioolles en vader Wiedijk leek het wel een goed idee om de andere zoon een blaasinstrument te laten kiezen. Dat werd de klarinet. Hein: “Ik vond het meteen leuk, vooral omdat je op de klarinet zo hoog en zo laag kan spelen en zo hard en zacht. De extremen opzoeken, daar hield ik wel van. Ik had les op de muziekschool in Haarlem en via mijn leraar kwam ik in een harmonieorkest terecht. Mijn eerste stuk dat ik speelde was de derde klarinetpartij in de Unvollendete van Schubert.

Daarna verhuisden we naar Texel. De klarinetles die ik daar kreeg beviel me niet zo goed als die in Haarlem, en toen ik ongeveer vijftien jaar oud was besloot ik op de zaterdagen met de boot en de trein naar mijn oude leraar in Haarlem te gaan. Na de les ging ik dan door naar de muziekbibliotheek om nieuwe stukken te halen en bij de muziekwinkel KlassikAZ kocht ik platen. Veel Tsjechische of Russische want ik had weinig geld natuurlijk. Ik kocht van alles wat, orkestwerken, kamermuziek of soms zomaar iets op de gok”.

In die tijd nam Hein ook deel aan muziekweekeinden van Huismuziek. “Dat vond ik superleuk, je kreeg les en deed uitvoeringen. De beste mensen kwamen daar langs, bijvoorbeeld dirigent Jules van Hessen. Mensen met wie ik toen samenspeelde zie ik vandaag de dag nog wel eens. Mijn interesse in de kamermuziek is daar ontstaan. We spraken ook af buiten die weekeinden om”.

Als scholier had hij ook interesse in de werking van het instrument zelf, deed een spreekbeurt over hoe het komt dat een klarinet in feite hetzelfde werkt als een gesloten orgelpijp. Door samenspel met muziekvrienden die op fagot en fluit speelden had hij allang geconstateerd dat de klarinet een ‘rare toeter is’ binnen de blaasinstrumentenfamilie, met al dat overblazen en het duodecime systeem. Maar razend interessant dus.

Alles wees erop dat Hein zo van de middelbare school het conservatorium in zou rollen. Dat was niet het geval. Hein: “Na het voorspelen bij conservatorium in Amsterdam werd mij gezegd: ‘Er is jou teveel verkeerd aangeleerd. Dit wordt niks, je bent al achttien, dit leer je nooit meer’. Woedend was ik. Eerst schreef ik me in bij de studie musicologie aan de universiteit van Amsterdam, vooral omdat ik geld nodig had om van te leven. Vervolgens belde ik Emiel Kleymeer, oud soloklarinettist van het Nederlands Philharmonisch Orkest en toen ook docent aan het conservatorium, die niet bij mijn voorspelen aanwezig was geweest. Hij wilde mij een kans geven: mij een half jaar lesgeven, tot de eerstvolgende auditie. Ik ben toen ik geloof wel zes uur per dag gaan spelen, echt buffelen.

Met resultaat, want bij het voorspelen en het toelatingsexamen stonden diverse mensen versteld over de progressie die ik had gemaakt. Ik hoefde geen vooropleiding te doen en mocht meteen het eerste jaar in”. Hein’s vader zei het altijd al: ‘wie wil die kan’. In zijn geval pakte het dus inderdaad zo uit. “Daarnaast: die liefde voor de muziek was zo sterk aanwezig dat ik dacht, ik laat me dit niet afpakken. Het spelen vond ik te leuk”.

Vanaf de toelating ging het verder bergopwaarts. Soloklarinettist van het Concertgebouworkest George Pieterson (overleden in 2014) hoorde Hein op een open dag van het conservatorium het langzame deel van het Septet van Beethoven spelen en ging hem ter plekke spontaan coachen. Daarna lukte wat in een eerder stadium niet was gelukt: hij mocht op les bij Pieterson. Er was maar één voorwaarde, Hein moest zorgen dat hij geen ruzie kreeg met Kleymeer. Dat bleek geen probleem, Kleymeer had alle begrip. Door die wisseling van docent kreeg Hein nog een onverwachte bonus: hij kreeg een extra jaar op het conservatorium. ”De lessen bij Pieterson waren geweldig natuurlijk, maar ook intensief. Drie uur les, achterelkaar. Alleen hij was soms kort aan het woord, voor mij was het spelen, spelen en nog eens spelen. En als mijn embouchure door vermoeidheid verslapte zei hij doodleuk ‘hou je de gordijntjes dicht’.

Tijdens het conservatorium ging groeiend vertrouwen gepaard aan groeiende ambities. Hein: “In die tijd heb ik met Frank van de Laar (piano) en Larissa Groeneveld (cello) een trio opgericht, Trio Dante. We traden veel op en wonnen op concoursen vaak prijzen, nooit eerste, maar wel altijd prijzen. Bijvoorbeeld de ‘Zilveren Vriendenkrans van het Concertgebouw. Ook het Nederlands Impressariaat kreeg ons in de gaten. Die organiseerde destijds in feite alle kamermuziekoptredens. Die gunden ons meteen 20-30 concerten per jaar, heel leuk. Na een optreden in kasteel Esterházy in Oostenrijk voor allerlei managers en directeuren volgden toen meer buitenlandse tournees. Uiteindelijk viel het trio toch uit elkaar omdat we elk eigen wegen insloegen. Ik ging meer en meer de orkestkant op. Ik speelde vaak in het Nederlands Philharmonisch en het Nederlands Kamerorkest. Ook wel audities gedaan, maar het altijd net niet geworden”.

Over het Concertgebouworkest: ‘dit is geen werk, dit is een droom’

En toen kwam in 1996 de vacature voor klarinettist in het Concertgebouworkest voorbij. Hein was aan het optreden in Haarlem met het Noordhollands Philharmonisch toen hij het nieuws hoorde. Piet Honingh ging weg bij het orkest. “Ik ben toen als een gek gaan studeren. De auditie was in de zomer, het was dertig graden, al in de ochtend. Ik twijfelde: wel of geen jasje aan bij het proefspel. Ik koos ervoor dat wel te doen. Toen ik uiteindelijk na een spannende finale met drie kandidaten hoorde dat ik het geworden was, werd nog opgemerkt dat men het ‘heel sportief’ vond dat ik daar met jasje aan gestaan had. Er werd hartelijk om gelachen”.

Een vaste baan dus. Maar Hein wil dat graag anders formuleren: “Spelen bij het Concertgebouworkest is geen werk. Dat is een droom. Zo fantastisch, ook na twintig jaar ben ik nog steeds verbaasd dat ik mee mag doen. Zo’n waanzinnig hoog niveau, de beste dirigenten, de beste solisten en al die verre reizen die je maakt. En alles wordt zo ontzettend goed voor ons geregeld. Je hoeft je nooit zorgen te maken om je instrument bijvoorbeeld. Via het Instrumentenfonds is heel veel mogelijk. Zo stelde mijn collega Olivier Patey (soloklarinettist in het RCO –red.) een tijdje geleden voor om eens een andere klarinet uit te proberen voor Beethoven, Mozart en Mendelssohn, het vroege romantische repertoire. Hij had gezien dat er momenteel weer klarinetten worden gemaakt van buxushout, net als in de begintijd van de klarinet. De klarinet van het oranjeachtige buxushout is slanker van geluid en mengt prachtig met de strijkers. We kregen toen toestemming om het eerst samen uit te proberen, en mochten een bes, a en c klarinet aanschaffen met middelen die donateurs dan ter beschikking stellen. Dat was een groot succes en binnenkort krijgen alle vijf de klarinettisten een set”.

Op bezoek bij de Schwenk & Seggelke werkplaats (foto Hein Wiedijk)

Hein is zelf ook bij de werkplaats van Schwenk & Seggelke in Bamberg in Duitsland geweest. Hij wilde graag ook de ‘gewone’ zwarte klarinetten van de bouwer proberen. Hij speelde er een repetitie op en Olivier Patey keek verbaasd opzij. “Ik zou die maar aanschaffen, het klinkt nog veel moeitelozer”, zo zei hij. Hein zelf vindt het verder ook een “waanzinnig mooi gemaakt instrument en qua stemming helemaal prettig en fijn”. De Wurlitzer Reform-Boehm die Hein al jaren speelde, ging daarmee terug naar het instrumentenfonds.

Het idee voor het kamerorkest Camerata RCO ontstond op een Italiaanse camping

Het idee voor Camerata RCO (Royal Concertgebouw Orchestra) werd zo’n acht jaar geleden geboren op een Italiaanse camping in Levanto (bij de cinque terre). In Levanto is al 20 jaar een festival, de organisator van het festival kreeg er lucht van dat Hein en zijn vrouw Annebeth in het Concertgebouworkest speelden en probeerde hen te strikken voor een optreden in de streek. Dat bleek toen praktisch niet haalbaar, maar het jaar erna kwam een groepje orkestleden naar Italië en traden een keer of vier op en daarna ook vaker en ook op meer plekken. De basis van Camerata is een strijkkwartet, met klarinet, piano en bijvoorbeeld hoorn, of fagot of contrabas, eigenlijk een Schubert-octet bezetting plus piano. “Heel flexibel, er is bijvoorbeeld niet één vaste violist. Dan kun je eigenlijk alle stukken spelen. Dat heeft een enorme vlucht genomen, we spelen wel dertig tot veertig keer per jaar. Bovendien had ik nog de infrastructuur van mijn eigen platenlabel, Gutman Records, liggen, en dat gebruiken we ook voor opnames van Camerata. Maar ook voor vrienden die wat willen opnemen Heel leuk om daarnaast te doen”.

De vele dingen die Hein doet zijn voor hem vanzelfsprekend. “Je moet je toch niet vervelen? We hebben een heel mooi leven, met heel veel prachtige kamermuziek en met dat mooie Concertgebouworkest, dat natuurlijk het allerbelangrijkste is. Een ideale combinatie waarbij ik stiekem denk ik kamermuziek het allerleukste vind. Maar in feite zie ik het spelen in het RCO ook als kamermuziek maken. Het heeft zulk een hoog niveau, dat het voor mij uitstijgt boven normaal spelen in een orkest. Wat natuurlijk ook heel prachtig is, is het spelen in het Concertgebouw. Die zaal is onze grootste leermeester. Ik heb daar dingen geleerd over klank die ik nergens anders had kunnen leren. Je hoort jezelf heel goed en je kunt heel kritisch naar jezelf luisteren. Het betaalt zich terug als je moeite doet om het mooier te maken. Ik krijg daar, als iets goed lukt, het gevoel van ‘jaaa! dát wil ik’. En dat wordt ook nog eens in je auditieve geheugen opgeslagen waardoor je ook in mindere zalen je best gaat doen om die klank te bereiken”. Over de vorig jaar aangetreden nieuwe dirigent Daniel Gatti hoor je van Hein niets dan lof. “Geen gemakkelijke man, geen pleaser, maar wel een man die partituren uitspit en wil uitvinden wat de componist met iets bedoelt. Daarnaast heeft hij een fantastische dirigeertechniek”.

Hein Wiedijk over:

Rieten
Hein Wiedijks advies aan alle klarinettisten: zorg voor een goed riet. Zelf haalt hij rieten als het even kan zelf, bij de bron: rietplantages bij Toulon in Frankrijk. Ze worden verkocht onder de naam Steuer. Hij maakt er een uitje van, soms met collega’s. “Dan zit ik daar een paar uur met een bak vol rietjes die ik in een hoog tempo uitprobeer, alleen op het mondstuk en met mijn duim als rietbinder. Altijd fijn om een grote voorraad in huis te hebben”. Hein speelt rietjes 4-4,5 van het type s100. Collega Arno Piters vraagt hem soms rietjes voor zijn es klarinet mee te nemen, van het type Hollandaise.

De Steuer rieten opslagplaats in Zuid-Frankrijk (foto Hein Wiedijk)

Tips
“Luister vooral ook naar niet klarinetmuziek. Maar wel van dezelfde componist. Dat voorkomt dat je focust op de techniek, en zorgt dat je je aandacht richt op de wereld van de muziek van die componist. Brahms bijvoorbeeld componeerde tussen het klarinetkwintet en zijn sonates pianostukjes, opus 116 tot en met 119”.

Beïnvloed door
“Mijn helden zijn George Pieterson van het Concertgebouworkest en de net overleden Gervase De Peyer, soloklarinettist van het LSO en oprichter van het Londense Melos Ensemble. Niet alle klarinettisten houden van zijn eigenzinnige stijl, maar ik vind die vrije stijl heel inspirerend. De muziek stond bij hem voorop, de klarinet was slechts een medium. In mijn vroegste tijd heb ik veel geleerd van mensen als Alfred Prinz, Karl Leister, en Hans Deinzer, die ook leraar was van Sabine Meyer. Nu in het RCO geniet ik ervan om met soloklarinettisten Olivier Patey en Calogero Palermo te werken. De eerste uitermate extravert spelend, de tweede introverter, maar met een prachtige geïntoneerde klank. Heel mooi om daarmee te mengen”.

Welk instrument als je een tweede leven zou hebben?
“De altviool. Hij lijkt in veel opzichten op de klarinet, je zou het een ‘strijkklarinet’ kunnen noemen. Of de klarinet een ‘blaasalt’. Qua kleur zitten ze heel dicht bij elkaar. In het orkest is het een middenstem die desondanks heel goed uitkomt en in de begeleiding heb je op zijn tijd ook een leuke rol. Maar ja, dan had ik daar op mijn derde al mee moeten beginnen. Dat zie ik nu aan onze eigen kinderen”.

(Dit interview door Marilou den Outer is gepubliceerd in de Klarinet, nr. 109, maart 2017, zie ook de pdf versie)